zondag 31 mei 2015

Misleidend mesheft

Tijdens een wandeling over het strand, de blik op gericht op het zand, speurend naar fossiele botten en schelpen, bleef ik ineens stokstijf staan. Wat lag daar? Verbaasd boog ik richting het luguber ogende voorwerpje dat daar in het zand lag. Het leek warempel wel stuk vinger! Een stuk was het wel, maar niet van een vinger, maar van een zwaardschede, de lange Jan onder de schelpen, ook wel mesheft genoemd.

Wat een fraai stukje misleiding had ik hier in handen. De donkere verkleuring leek sprekend op een nagel en de schelp kon zo doorgaan voor een bleke vinger. Wat een goede grap van moeder natuur. Om verkleuring te voorkomen, had ik ook een grappige oplossing. Ik behandelde het stukje schelp met een wel heel toepasselijk goedje:

Nagellak. 

En wat staat het grappig, dat stukje ‘schelpenvinger’ tussen de fossiele botten van vos, hert en bever!

zondag 22 september 2013

Pijp aan Maarten gegeven?

Nee, deze pijp was hoogstwaarschijnlijk voor Jan. Om precies te zijn: Jan Wijdeven uit Erp. Dat staat op het pijpenhoofdje geschreven.

Ik kreeg het kopje van iemand die het vond in Zoeterwoude. "Schrijf jij er maar een stukje over", zei hij. Zo gezegd, zo gedaan. Ik ging op zoek naar meer feiten over het bijzondere geschenk.
Iemand die geweldig veel van kleipijpen weet en die een enorme verzameling heeft, gaf mij al veel informatie. Zo hoorde ik dat het pijpenhoofdje uit de periode 1880 – 1920 komt. Het model is een zogenaamde kromkop en het moet inderdaad een geschenk zijn geweest aan Jan Wijdeven.

Kleipijpen met naam waren vroeger niet bijzonder. De langstelige rookapparaten waren heel kwetsbaar en die nam je niet gemakkelijk ergens mee naartoe. Ging je naar een café of buurtvereniging, dan kon je daar je pijp stallen. Men krabbelde dan eerst je naam erop.
De reclamemogelijkheid op kleipijpen was grenzeloos. Van alles zag ik voorbij komen: Natuurlijk een reclame voor tabaksproducent van Nelle, een souvenirplaatje van de stad Gouda en er was zelfs een Feijenoordpijp bij.

Wat zal Jan Wijdeven blij zijn geweest met zijn roker, want ruim honderd jaar geleden was het roken een bijzondere gebeurtenis. Dat blijkt wel uit de beschrijvingen die ik over het kleipijproken vond: ‘Het smurken aan zoo’n lange steenen pijp geeft iets recht genoeglijks en in den blauwen smook, die zoo vredig hangen blijft, zit iets van de oude toebacksfeer’.
Of deze over het vervaardigen van de pijp en dan met name het drogen: ‘De pijpen gaan drie dagen den oven in, waar een temperatuur van duizend graden de rest doet. Als mooie lange witte pijpen, hard en toch poreus, komen zij bij trossen weer uit de potten tevoorschijn; ineens vol leven, de broze stelen zacht rinkelend tegen elkander.’

Mooie woorden die je nu niet meer over het roken zult horen. De pijp is aan Maarten gegeven.

zondag 9 juni 2013

Fossielen onder je schoenen

Laatst kwam ik tot de conclusie dat dat inderdaad regelmatig voor komt, fossielen onder je schoenen. We lopen er soms gewoon overheen, zonder ons ervan bewust te zijn. Bijvoorbeeld in een schoenenwinkel. Manlief moest een paar nieuwe schoenen. Omdat hij helemaal niet van winkelen houdt, gingen we zo snel mogelijk van A naar schoen.

De herenschoenen waren op de 1e etage van de winkel, we liepen de trap op en daarbij keek ik automatisch naar beneden. Sinds ik fossielen verzamel, is het naar de grond kijken een automatisme.

En daar zag ik ze, fossielen. Zo maar op de trap van de schoenenwinkel.


De traptreden waren bedekt met schelpresten van brachiopoden, stengelfragmenten van zeelelies en koraalfragmenten. Ze waren vereeuwigd in hardsteen.
Terwijl verschillende schoenzoekers langs mij heen liepen, bleef ik op de trap staan turen naar deze sporen uit een ver verleden. Het was opmerkelijk dit fossiele zeeleven zo dicht bij de hedendaagse mens te zien. Het verschil in jaren (minstens 300 miljoen) was opvallend, maar de gedachte dat niemand in de schoenenwinkel zich van de bijzondere traptreden bewust was, maakte het heel speciaal.


Maar de schoenenwinkel was niet de eerste vreemde plek waar ik fossielen zag.


Tijdens een vakantie aan de Kroatische kust zag ik ze ook, als afdrukken in de rotsen.
Honderden blote voeten in vakantiegangersslippers raakten de fossiele afdrukken, maar niemand was zich bewust van het opmerkelijke pad.

Ook de stad Leiden ligt vol met oude schelpresten en fragmenten van koralen.
Het stadhuis, de Burgsteeg, het volkenkundig museum, bistro de Cityhall en de Stadsgehoorzaal hebben vloeren die meer dan het lopen erover waard zijn. Dat bedachten ook het museum Naturalis en de geologen van TNO. Zij hebben samen een natuursteenwandeling door Leiden opgezet.

De wandeling staat beschreven in een folder, met foto's van alle steensoorten in de voor ieder bekende gebouwen. Er gaat een wereld voor je open wanneer je ziet hoe we zijn omringd door fossielen.





Zelfs wanneer je uit eten gaat in bistro Cityhall in Leiden, ligt het verleden aan je voeten.



woensdag 29 mei 2013

Mammoet op de motor

Nee, dat kan niet. Of toch wel? Jazeker, zelfs een paard op de motor! Het gaat hier niet om een voertuig, maar om de Zandmotor, een kunstmatig aangelegde zandbank ter hoogte van Monster. Hier vond ik stukken tand en bot van de mammoet en een hielbeen van een paard.
De Zandmotor is een experiment in het kader van het kustverdedigingssysteem. In 2011 uitgevoerd voor de kust van Zuid-Holland. Het heeft de vorm van een schiereiland.
Fragment mammoettand
Elk jaar pikt de zee zand van de Nederlandse kust weg. Dat brengt het westen, dat beneden het zeeniveau ligt, in gevaar. Rijkswaterstaat vult het opgeslokte zand steeds weer aan. Op zich werkt dit prima, maar het kost wel een hele berg zand.

Neem bijvoorbeeld de Noordwijkse kust. Ondanks dat deze kust in 2007 met een dijk is versterkt, moet er door erosie toch regelmatig weer 250.000 m³ zand bij. Daarmee kun je 284.000 zandbakken vullen, om maar even een idee te geven. Bovendien komt dit onderhoudsklusje steeds weer terug.
Men ging daarom op zoek naar een lange termijn oplossing en kwam zo op de Zandmotor.

Wandelen en speuren naar fossielen

De Zandmotor vanuit de lucht gezien

Voor de aanleg van deze kunstmatige zandbank zogen schepen met grote sterke pompen en motoren zand van de Noordzeebodem en spoten het op het strand. Dat waren enorme hoeveelheden, in totaal werd er 19 miljoen kubieke meter zand gebruikt! Het was een berenklus, maar wanneer het experiment slaagt, dan heb je er ook geen omkijken meer naar. Dankzij de energie van de wind, golven en stroming komt het zand zelf in beweging. Het verspreidt zich langs de kust en maakt deze sterker. De drijvende kracht van wind, golven en stroming werkt als een motor, vandaar ook de naam 'Zandmotor'.

De Zandmotor leverde niet alleen een uniek kustverdedigingssysteem, maar ook een rijkdom aan fossielen. Een deel van de enorme bak zand die is opgehaald uit de Noordzee en uitgespuugd op het strand, is namelijk zo’n 11.500 tot 128.000 jaar oud! Toen was de zeespiegel door toename van het landijs in Scandinavië enorm gedaald en de Noordzee werd land. Nederland was verbonden met Engeland! Het landschap bestond uit koude ruige steppes waar geen boom te vinden was, maar wel grassen en lage struiken. Een lekkernij voor de grote graas gasten zoals de wolharige mammoeten, bizons, wolharige neushoorns, wilde paarden en reuzenherten.



Hielbeen paard
Deze grote grazers stierven uit, waarschijnlijk door een stijging van de zeespiegel. Veel botten kwamen terecht onder het zand van de zeebodem en werden fossielen. Met de aanleg van de Zandmotor kregen ze een nieuwe plek. Soms in musea, waar ze worden onderzocht en getoond aan publiek. Soms bij verzamelaars zoals ik, waar ze worden bewonderd om hun schoonheid.

maandag 18 maart 2013

Waggelende withoofden

Zo omschreef ontdekkingsreiziger Sir John Narborough in de 17e eeuw de pinguins die hij zag in Puerto Deseado, Argentinie. Sir John had nog nooit zulke vreemde wezens gezien. Dat bleek wel uit zijn beschrijving van de diertjes: ‘rechtop staand als kleine kinderen in witte schorten dicht opeen’.
Sir John noemde de waggelende withoofden ‘peng wyn’ dat in het Welsh ‘withoofden’ betekent.

En van zo’n peng wyn heb ik het dijbeentje, het ‘cluncoes’, om maar even in het Welsh te blijven.

Ik kreeg dit ‘cluncoes’ van een familielid dat in Argentinie op vakantie was. Hij raapte het op in Puerto Deseado, waar ook nu nog duizenden pinguins leven.....en weer dood gaan. Hun botten blijven liggen en zullen uiteindelijk vergaan.
Maar één botje reisde na de dood nog verder, wel 11.000 kilometer, om daarna een speciale plaats te krijgen in mijn vitrinekast. Uitgewaggeld, maar nog steeds bijzonder.

maandag 14 januari 2013

Vuurwerk

Soms krijg je zo maar iets bijzonders in je handen. Een kennis die wist van mijn passie voor het verleden, bracht een aantal scherven voor mij mee. Eén daarvan was afkomstig van een zogenaamde vuurklok. Ik had er nog nooit van gehoord.

Vuurklok met platte kant
Een vuurklok, zo hoorde ik, was een kap die men rond de 17e eeuw gebruikte om een open vuur in huis af te dekken. De huizen waren koud en vochtig in de winter. Daarom maakte men in huis een open vuur in een zogeheten vuurplaats. Dat was geen klusje zonder gevaar. De meeste huizen waren tot in de Middeleeuwen van hout, riet en leem gemaakt. Er is weinig voorstellingsvermogen voor nodig wat er gebeurt met een vonkje in het riet.
Kleine huizen hadden daarom in de Middeleeuwen één tegen de wand gemetselde schoorsteen. Daar bevond zich de vuurplaats waarin het vuur werd gemaakt dat ’s nachts met een vuurklok werd afgedekt. Door de constructie van de vuurklok bleef het vuur heel zachtjes smeulen en kon het de andere morgen weer eenvoudig worden aangewakkerd.

Tondeldoos
Maar waarom niet gewoon het vuur doven en de andere morgen weer aansteken? Omdat dat ‘niet gewoon’ ging. In die tijd beschikten ze nog niet over de o zo handige zwavelstokjes om vlam te maken. Daarvoor had je een tondeldoos nodig. Dit was een doosje met tondel, een licht ontvlambaar materiaal, zoals bijvoorbeeld vlas of de tondelzwam. De tondelzwam bestaat uit heel fijne vezels die heel snel ontbranden. De ijsman Oetzi had ze ook bij zich om vuur te maken. Deze zwammen groeien nog steeds overal op dode bomen. Bij de tondeldoos hoorde nog een metalen ring (de vuurslag) en je had ook een vuursteentje nodig.De vuursteen werd op de ring geslagen en met de vonk die daarbij vrij kwam, kon je het vlas of de tondel laten branden. Tenminste, als je behendig was. Het was namelijk nog een hele kunst om de boel in vuur en vlam te krijgen. Bovendien was zo’n tondeldoos duur. Men wilde daarom graag ’s nachts het vuur zachtjes laten smeulen. Met al dat hout, riet en leem in de buurt moest dat natuurlijk wel veilig gebeuren en daarvoor werd een zogenaamde ‘vuurklok’ gebruikt.

Vuurklok rond
De klokvormige stolpen vuurklokken waren gemaakt van aardewerk, soms voorzien van luchtgaatjes en één of meer handvaten. Soms hadden ze een tuit die dezelfde functie had als de luchtgaatjes. Deze luchtgaatjes zaten er in om het vuur ‘s nachts niet te laten uitgaan. Er waren twee typen vuurklokken:
- ronde vrijstaande modellen;
- halfronde exemplaren die tegen de wand geplaatst kunnen worden, bij een schouw met een vlakke stenen achterwand.


Vuurklok rond
De scherven van vuurklokken hebben dan ook een geblakerde kant, maar er zijn ook scherven zonder roetkant gevonden. Vreemd? Toch niet. In de loop van de 18e eeuw werd de vuurklok vervangen door de as- en doofpot. De vuurklokken werden niet meer als vuurafdekkers gebruikt, maar stonden als siervoorwerpen in huis. Wat zijn ze mooi, die klokgave exemplaren.

zaterdag 10 november 2012

Speels oudje



Tijdens een avondwandeling door het dorp liep ik met manlief door een oud straatje. Enkele panden waren daar afgebroken om plaats te maken voor moderne appartementen. En waar oud was, daar kunnen altijd interessante dingen liggen. Wat had ik graag het afbraakterreintje afgestruind, speurend naar al het oude wat was. Maar een hek hield mijn plannen tegen. Jammer, de panden die er stonden, hadden namelijk deel uit gemaakt van de dorpskern die al sinds 1650 bestond. Mmmm.. al kon ik dan niet op het terrein rond lopen, ik kon wel met mijn armen door het hek hengelen. Tussen wat puin vond ik een bruin/grijs balletje ter grootte van een wijnbal.

Wat was het? Een knikker? Een prul? Ik gokte op een knikker en ging op zoek naar informatie die ik kreeg van een gepassioneerde knikkerverzamelaar.

Hij vertelde dat mijn vondstje hoogstwaarschijnlijk een stenen knikker is. Gedurende honderden jaren zijn er knikkers van allerlei materialen gemaakt: marmer, porselein, klei en glas. Marmer en porselein vielen volgens de kenner sowieso al af, want die beschadigen niet zo. Klei heeft vaak een zelfde kleur en omdat mijn knikker zwarte vlekjes heeft, kon ook die mogelijkheid worden afgestreept. De enige optie was dat-ie van steen is.

Vanaf 1550 tot ongeveer 1850 werden er in Europa knikkers van steen gemaakt in steenmolens. Dit gebeurde in voornamelijk in Belgie, maar ook in Duitsland. De meeste van deze knikkers gingen naar Nederland.
Ongeacht van welk materiaal ze ook waren, knikkers behielden over het algemeen hun naam naar aanleiding van het oorspronkelijke materiaal waarvan ze waren gemaakt: marmer.
De Duitsers noemden ze' Marmor', Engelsen zeiden 'Marbel', de Vlamingen spraken over 'Merbels' en onze Zeeuwen knikkerden met 'Murpels'.  Na deze interessante taalles zat ik alleen nog met de vraag hoe oud mijn kleine roller was.
Daarop kon de knikkerverzamelaar antwoord geven. Hij vertelde mij dat op grond van het materiaal de knikker zeker tussen 1700 en 1750 moet zijn gemaakt. Dit was de glorietijd van de stenen knikkers. Drommels! Een stuiter van meer dan 300 jaar oud! Wie zou daarmee hebben geknikkerd in ons dorp? Misschien wel de kleine Jannetje die er mee heeft leren knikkeren van haar broer Kobus. Ik zie het tweetal zo staan waarbij Kobus geduldig aan Jannetje uitlegt hoe zij moet knikkeren:

'Men neemt eene aental knickersch in den hand, eene tweede voegt er evenveel bij. Den eersgte probeert de knickersch in eene in den gront gemaekt kuiltje te goijen. Blijft eene eeven aental in 't kuiltje lighen, dan heeft hij allesch gewonnen; soo niet, dan heeft den ander gewonnen. In plaetsch van eene kuiltje in den grond, kan oock 't kuiltje in eene hoet worden gebruikt.'


Tja, ik kan alleen maar fantaseren hoe dat zo’n 300 jaar geleden is gegaan. Ik had graag eens een kijkje in deze tijd willen nemen. Dan had ik waarschijnlijk ook gezien hoe Jannetjes knikker zo lang bewaard heeft kunnen blijven. Misschien ‘goijde’ ze wel ietsje te hard en ‘rolde den knicker in eene putje’, waar Jannetje er niet meer bij kon en in tranen naar haar moeder rende. De knikker wachtte 300 jaar geduldig af tot het huisje, inclusief put verdwenen was en zij weer opgeraapt kon worden. Een knikkerkuiltje heb ik al gegraven.