dinsdag 27 december 2011

Mammoettanden uit onverwachte hoek

Ja, deze mammoettanden komen niet alleen uit een onverwachte hoek, maar ook in een onverwachte verpakking en in een onverwacht formaat.
Wat is er zo onverwacht aan? Wel, mammoettanden worden doorgaans in de grond ontdekt. Naar boven gekomen door gesmolten ijs, opgevist uit zee of zichtbaar geworden in drooggevallen rivierbeddingen. Ze zijn dan niet mooi verpakt en doorgaans een stukje groter dan het formaat waarin ik ze kreeg.

Maar deze tanden hebben een ander verhaal. Ze komen van 184 meter hoog uit de Space Needle in Seattle, Washington USA. Ik kreeg ze als souvenir in een plastic buisje waarop stond: ’Wooly Mammoth Chips’. Het waren kleine stukjes gefossiliseerd ivoor, afkomstig van de wolharige mammoet, de Mammuthus Primigenius.
Er moest een reden zijn waarom ze juist daar in Seattle, op de Space Needle deze stukjes mammoettand verkopen. Dat was al snel uitgevogeld.

De Space Needle is een grote toeristische attractie in Seattle. De toren is geplaatst ter ere van de wereldtentoonstelling van 1962. Het is het symbool van Seattle en trekt veel bezoekers. Deze bezoekers kunnen van een hoogte van wel 184 meter kijken naar het Olympic Peninsula. En daarmee is de verkoop van dit bijzondere souvenir verklaard want het Olympic Peninsula is een belangrijke vindplaats van mammoetresten.

Mammoetresten tref je doorgaans in een museum aan en het is een unicum ze zelf in bezit te hebben. Maar soms vinden ze op een opmerkelijke manier ook hun weg naar het huis van een kleine verzamelaar zoals ik.

maandag 12 december 2011

Zeeklit met keurig kapsel

Een mooi gekamd hoofdje, daar dacht ik meteen aan toen ik het karkas van dit mooie schepseltje vond. Het keurig gekapte bolletje is van een zeeklit.

De naam strookt helemaal niet met hoe de zeeklit eruit ziet. Alle haartjes liggen zo mooi in de plooi dat ‘zeecoupe’ wel een goede benaming was geweest. Of nóg deftiger : ‘zeecoiffure’. Ik vond het dan ook erg grappig toen ik las dat een zeeklit ook wel ‘hartegel’ wordt genoemd.
Met ‘coiffure’ nog in mijn hoofd sprak ik dit helemaal verkeerd uit: ‘harte-gel’ terwijl dit natuurlijk ‘hart-egel’ moet zijn.
Tot nu toe weten we nog niet veel meer van de zeeklit dan de parodie van namen die ik er op heb losgelaten. Maar wat is een zeeklit nou eigenlijk? 

Het is een grote hartvormige zee-egel. Het kale, erg breekbare skelet ligt vaak op het strand. Als ze nog leven, dan zijn hun lichamen overdekt met een zeer groot aantal dunne, korte stekels. Die liggen plat op het lichaam liggen en zijn naar achteren gericht. Het lijken meer op stugge haartjes dan op stekels, waardoor een levende zeeklit meer weg heeft van een harige aardappel. In het Engels worden ze dan ook ‘zee-aardappel’ genoemd.

Zeeklitten leven ingegraven in de zeebodem, ze houden een tunnel open naar het bodemoppervlak waar ze extra lange zuignap-voetjes doorheen steken. Met deze gevoelige voetjes zoeken ze op de oppervlakte van de zeebodem naar organisch afval. Vervuiling van de zeebodem met olie heeft daarom een nadelige invloed op ze.
Omdat de zeeklit in het zand leeft en een breekbaar skelet heeft, is hij erg gevoelig voor bodemverstoring. Als hij in een visnet terecht komt, is er weinig kans dat hij het overleeft, omdat hij met zijn tere skelet al snel platgedrukt wordt.

Nederlandse vissers noemen de zeeklit ook wel koeten-ei of zandbollen. In de wat noordelijker gelegen visgebieden, zoals de Oestergronden, kan een bodemvisnet (boomkor bijvoorbeeld) geheel gevuld met zeeklitten boven water komen, zo dicht opeengepakt leven ze soms op de bodem. En een visser vist op vis, niet op zeeklitjes, dus wanneer een visser een net vol met deze fragiele schepseltjes naar boven haalt, dan is hij daar niet blij mee.
Als de zeeklit sterft, dan laat haar lichaam daarna weinig sporen meer achter. De stekelhaartjes laten namelijk al heel snel los en de karkasjes zijn zo bros, dat het niet lang duurt voor ze helemaal zijn vergaan.
We waren dus beiden geluksvogels die dag op het strand. De zeeklit, omdat zij nu een prachtig plekje in een vitrinekast krijgt en ik, omdat die vitrinekast de mijne is.

zondag 4 december 2011

Rare (ijzeren) vogel

Op het strand speur ik doorgaans naar fossiele botten, scherven en schelpen, maar soms kom ik vreemde dingen tegen. Er ligt werkelijk van alles. Zo vond ik er ooit een identiteitsbewijs van een Belg, hij was zijn id al jaren kwijt en intussen was het jochie van de foto al uitgegroeid tot een stoere kerel.
En wat te denken van een computerbeeldscherm? Het is duidelijk dat computertechnologie zich niet alleen aan land snel ontwikkelt, maar ook aan boord van schepen niet stilstaat. Ook daar gaan de oude soms ook letterlijk overboord om plaats te maken voor hun platte concurrent.
Het meest vreemde wat ik toch wel in het zand heb zien steken was een kunstgebit, vast onbedoeld overboord gegaan tijdens een woelig vaartochtje.

Maar soms liggen er onbekende stukken metaal, die je niet kunt laten liggen omdat ze er te opmerkelijk uit zien. Dat was ook zo met deze stukken materiaal.
De gepopte constructie kon wijzen op stukken van een vliegtuig. Mijn fantasie sloeg meteen op hol en ik bedacht allerlei spannende scenario’s.

Daar moest ik méér van weten en waar weten ze veel van vliegtuigen? In het Aviodrome!
Ik mailde ze foto’s van de stukken metaal en wachtte nieuwsgierig op antwoord. Dat kwam.

De museummedewerker van het Aviodrome vertelde dat de scherven wat aan de kleine kant waren om het exact te kunnen beoordelen, maar dat ze waarschijnlijk van een Duits vliegtuig zijn geweest. Vermoedelijk van een Junkers 52. Deze vliegtuigen zijn tijdens de tweede wereldoorlog onder andere in Katwijk geland op het strand om troepen af te zetten. Sommige konden niet meer weg omdat ze vastgezogen zaten.

Ook werden er vele vanuit de lucht door Nederlanders vernietigd. Nederland hield het niet lang vol maar zag wel kans om een groot deel van de Duitse luchtvloot te vernietigen. Verder werden er in de eerste dagen veel Duitse elite troepen gevangen genomen en onmiddellijk op de boot naar Engeland gezet in krijgsgevangenschap. Mede hierdoor kon Hitler Engeland niet met overmacht aanvallen en konden de Engelsen de aanval afslaan.

Met dit opmerkelijke verhaal kreeg ook een niet-fossiel stukje ijzer een belangrijke plaats in onze geschiedenis.

woensdag 16 november 2011

Botachtig houtje of houtachtig botje?

Ja, dat sta je wel te denken wanneer je er eentje vindt, want het zijn botjes met een misleidende houtstructuur. Nooit gezien ook. Het vondstje zag er uit als een houtje, maar dan wel een erg hard houtje. Ik tikte er eens met mijn ring tegen aan (een truc die ik van een paleontoloog leerde) en ik hoorde een keramiekachtig geluid. Hé, dus tóch een botje! Dat was boeiend.

In de waan iets heel bijzonders te hebben gevonden, mailde ik foto's van het 'houtbotje' naar een kennis met veel fossielenkennis. Opgewonden wachtte ik af, want ik was ervan overtuigd iets unieks te hebben gevonden, misschien wel nooit gevonden op dit strand! Ach, ik mag nu eenmaal graag dromen.
Het antwoord kwam de volgende dag. Met spanning las ik: het is inderdaad een botje, 'cleithrum' genoemd. Deze botjes zitten dicht bij de gehoorgang van de vis. Om het geluid beter te laten resoneren, is de botdichtheid erg hoog. Dat verklaart ook het keramiekachtige geluid als je er tegen aan tikt.


Was het bijzonder? Uit die droom werd ik snel geholpen toen ik las: "Deze cleithrums vind je dagelijks aan de spoellijn".
Ja, ja, dat is inderdaad zo, want ik heb er intussen al een stuk of 8 gevonden. Maar toch. Het valt niet mee hoor om die cleithrums tussen al die houtjes te herkennen. Is het toch een beetje een bijzondere vondst.

vrijdag 19 augustus 2011

En garde!

'En garde' met de zwaardschede
Tijdens een wandeling op het strand zie je ze soms bij bossen liggen, in de volksmond noemen we ze ‘messen’. Het gaat in het algemeen om zwaardschedes. Die leven tot zo’n 50 centimeter diep, verticaal ingegraven in de bodem. Ze eten plankton, dat ze uit het water filteren. Alhoewel de zwaardschedes fossiel lijken, zijn ze dat niet. Tenminste, niet in Europa. Het zijn zogenaamde exoten, dat zijn organismen die zich hebben gevestigd in een land waar ze oorspronkelijk niet vandaan komen. Voorbeelden hiervan zijn het konijn in Australië, het varken op Hawai, de Amerikaanse zwaardschede in Nederland en het edelhert in Nieuw-Zeeland. 
De zwaardschede is dus een jonkie tussen de fossieltjes. Toch verdient deze lange lijs onder de schelpen een plekje tussen de oudjes. Alleen al om de fantastische eigenschap zich razendsnel in het zand terug te kunnen trekken. Hoe doet-ie dat toch? Wel, met zijn voet! Die is onderdeel van zijn vleesachtig lichaam en met deze voet kunnen de zwaardschedes zich razendsnel diep ingraven.
De voet wordt uit de schelp gestulpt (waarbij hij langer dan de schelp zelf kan worden), dringt de bodem in en zwelt vervolgens aan het uiteinde op, waardoor de voet zich in de bodem verankert. Vervolgens trekt de voet zich samen waardoor de schelp de bodem in getrokken wordt, waarna de beweging zich herhaalt.

Slechts éénmaal zag ik ze dat op het strand doen, met wel honderden tegelijk. Daar waar de één zich in een paar seconden in het zand terug trok, daar kwam een ander binnen enkele seconden uit het zand schieten. Er waren ook schuinsmarcheerders bij, die kwamen en gingen scheef de grond in en uit. Het leken wel schermers, in een dans van aanvallen en ontwijken.
Wat was het een fantastisch gezicht, zo’n veld met wuivende schelpen. Veel mooier dan doorgaans de bergen met aangespoelde heften, leeg achter gelaten door een stel uitbuikende meeuwen.
Ik had graag in dit artikel een foto van het wuivende veld willen tonen, maar op zulke momenten heb je natuurlijk nooit een fotocamera bij je. En hoe zeldzaam zo'n sierlijk bewegende heftenmenigte is, blijkt wel uit het feit dat ik er ook geen enkele foto van op het net heb kunnen vinden.
Maar misschien is er een geluksvogel die dat moois wél heeft vastgelegd en dit wil tonen in dit artikel. Wees welkom!

woensdag 18 mei 2011

Uitgekauwd

Fragment varkenskaak
 met kiezen
Tanden zijn de hardste onderdelen van het lichaam. Ze zijn nog harder dan botten. Dat moet ook wel, want tanden worden intensief gebruikt om voedsel te verscheuren en te vermalen. Dieren gebruiken hun tanden niet alleen om prooien te vangen, maar ze laten hun tanden ook zien als verdediging.
 
Omdat tanden zo hard zijn, blijven ze lang bewaard en doorstaan ze de tand des tijds, ook al is het dier al lang dood en vergaan. Dat blijkt wel uit de tanden en kiezen die ik op het strand vond.
  
 
Fragment konijnenschedel met tandjes

Groot en klein heb ik ze aangetroffen: een konijnentand, de kies van een bizon en rund, een varkenskaakje met nog wat kiezen erin en zelfs de tand van een mammoet.

Fragment onderkaak rund met enkele kiezen
  


Fragment mammoettand
 De mammoet was een dier dat letterlijk met lange tanden at.Van figuurlijke tegenzin kon geen sprake zijn als je je voedde met 200 kilo gras per dag

Ook een ander groot dier, zoals de bizon, kreeg het aardig voor haar kiezen met het eten van taaie grassen en mossen. Gelukkig was het maalgebit van de bizon perfect aangepast, zodat ze dit taaie voedsel moeiteloos aankon.


Tanden hebben, zoals gezegd, dus twee hoofdfuncties. Aan de ene kant zijn het wapens waarmee ze zich met hand en tand kunnen verzetten, zoals roofdieren. De andere hoofdfunctie is het zetten van de tanden in voedsel. Vleeseters knippen hun prooi ermee in kleinere stukken en planteneters kauwen en herkauwen er hun voedsel mee.
Aan de vorm van tanden is te zien wat voor dieet het dier heeft, bijvoorbeeld een herbivoor, een carnivoor of een insectivoor.

Slangen hebben een holle tand, dat is de giftand.Deze giftand is een ingebouwde 'injectienaald' waarmee slangen figuurlijk kunnen laten zien dat ze 'haar op hun tanden' hebben. Bij elke beet kunnen zij andere dieren, een prooi of vijand, een dosis dodelijk of verlammend vergif toedienen. Slangen hebben trouwens meer tanden in de rechterkaak dan in de linkerkaak. Dat is een voordeel bij het eten van huisjesslakken omdat een slakkenhuisje altijd rechtsgewonden is. De slang bijt haar linkertanden er dus aardig op stuk als ze een linksgewonden slak tegen komt. Gelukkig zijn linksgewonden slakken zeldzaam dus het is geen groot voedselprobleem voor de slang.   

De rode pijl wijst naar de plek van de eitand
Ook reptielen, vooral schildpadden zetten een tandje bij wanneer zij uit het ei moeten kruipen. Daarvoor zijn ze uitgerust met een zogenaamde eitand. Het hoeft daarbij niet per se een in de kaak gegroeide tand te zijn.

Bij schildpadden is het meer een verstevigde schub in plaats van een tand, maar de functie is hetzelfde. Veel eierschalen zijn namelijk niet alleen hard zoals bij een kip, maar ook taai, waardoor kracht alleen (jonge dieren zijn uiteraard niet zo sterk) niet genoeg is; zonder deze tand komen veel jongen het ei niet eens uit.

Met de eitand kunnen de zuigelingen met recht een tandje bijzetten. Daarmee blijkt weer eens hoe fantastisch het technische inzicht van moeder natuur is.


dinsdag 17 mei 2011

(Bizon)dere aanraking

Te worden aangeraakt door een mens en dat terwijl er zo'n 30.000 tot 50.000 jaar verschil in leeftijd is. Dat kan alleen wanneer de oudste niet meer in leven is en er alleen nog botten zijn overgebleven. In dit geval een polsbotje. 
polsbotje
Het is het polsbotje van een jong dier, naar alle waarschijnlijkheid van een bizonkalfje.

De bizon, oftewel steppewisent, leefde op de grote steppen tijdens het Pleistoceen. Samen met de mammoeten graasden ze op de mammoetsteppen. Met hun enorme formaat en zeer grote hoorns waren ze te groot om in de bossen te leven. In grote kuddes trokken ze over de grassteppe en hielden deze vrij van boompjes en struiken.
Bovenzijde polsbotje

De steppewisent had geen natuurlijke vijanden, maar een jong kalf dat van de kudde afdwaalde, kon ten prooi vallen aan roofdieren als de grottenleeuw. De steppewisent stierf aan het eind van de laatste ijstijd uit.

Wandelend op het Noordzeestrand vond ik het botje in een opgespoten stuk zand. Pas later, toen bekend was aan welk dier het botje toebehoorde, realiseerde ik me dat het voor ons allebei ook een (bizon)der moment was. Ik was de eerste mens die het bizonkalfje na duizenden jaren (weer) aanraakte.

zondag 3 april 2011

Wervelen in het water

Regelmatig vind je ze aan de spoellijn op het strand: vissenwerveltjes. Vaak zijn ze bruin/zwart van kleur en dit kan erop wijzen dat ze fossiel zijn. Ik blijf het opmerkelijk vinden dat organisch materiaal er in slaagt duizenden jaren nog te ‘overleven’. Toch is het niet zo dat al het botmateriaal even lang bewaard blijft. Stel je voor dat dat zo was, hoeveel botten zouden we dan wel niet hebben en hoeveel méér zouden we dán niet te weten zijn gekomen over de uitgestorven dieren?
Nee, het zijn de omstandigheden van de omgeving en de structuur van de botten die de houdbaarheid garanderen. Dit alles wordt onderzocht in de tafonomie. De tafonomie is de wetenschap die onderzoek doet naar gestorven organismen (Taphein=begraven, nomos = wet, regel). Maar waarom blijft het ene bot dan langer bewaard dan het andere? Dat hangt van diverse factoren af.

Een skelet kan uit elkaar worden getrokken door hongerige aaseters of opzij gegooid worden door opkomend water. Ook kan het te maken krijgen met een grote druk omdat het onder bijvoorbeeld een olifantenpoot belandt. Het bot kan barsten door de hitte van de zon of bedekt raken met zand of modder.
Al deze processen bepalen of, en zo ja, hoe goed het bot bewaard blijft.

Groot en sterk geeft de meeste overlevingskansen aan het bot. Dit blijkt wel uit de vondsten van dino- en mammoetbotten over de hele wereld. Vogels zijn het breekbaarst, hun botten breken of versplinteren vaak en je vindt ze maar zelden intact. Dit geldt ook voor sommige delen van de vis, de graten aan de wervelkolom zijn uiterst breekbaar, maar de wervels zijn bijzonder sterk. Zo sterk dat je ze jaren later, na een flinke was-, droog- en schuurbeurt door zon, zee en zand nog op het strand aantreft, waarna je er met een beetje creativiteit weer een vis van kunt maken.

donderdag 17 maart 2011

Stijve hark

Eén van mijn meest opmerkelijke vondsten is toch wel die van het triowervelstuk van een koe.
Aanvankelijk kwam de vondst niet door de ‘keuring’ voor transport naar huis. Dit had te maken met de leeftijd van het bot. Op basis van de lichte kleur van het bot concludeerde ik namelijk dat het nog vrij jong moest zijn.
Ik ben erg kieskeurig in het verzamelen van trofeeën. Jonge, oftewel recente botten gaan niet mee naar huis, het zijn de fossiele botten die mij boeien.
Achter een fossiel bot zit namelijk vaak een verhaal dat zich duizenden jaren geleden heeft afgespeeld, terwijl zo’n jonkie meestal het slachtafval is van een passerend schip, overboord gegooid door een kok die net klaar was met de bereiding van het avondeten.

Toch was er iets bijzonders aan deze vondst. Het was namelijk één stuk van drie wervels die massief aan elkaar vast zaten. Wervels die vast zaten? Volgens mij was dat niet gewoon. Ik draaide als proef even mijn eigen rug naar links en rechts. Nee, je kon je rug alleen maar zijwaarts bewegen als de boel kon draaien
De wervelvondst ging daarom mee naar huis, op de foto en op de digitale post voor nader onderzoek.

De uitslag kwam al snel, het waren inderdaad de vergroeide wervels van een koe. Het ging om de borstwervels in de buurt van de schouder. Vermoedelijk is deze ‘co-ossificatie’ (=vergroeiing) het gevolg van wildgroei van cellen, van een ontsteking of van een trauma. Zo’n blok maakt de schouder wat stijf, maar leverde gelukkig weinig ongemak voor het dier op.
De vindplaats van deze vondst is wel duidelijk



In het liggen en opstaan was de koe waarschijnlijk een beetje een houten Klazien, maar ze had er in elk geval geen last meer van bij het lopen.

dinsdag 15 maart 2011

Mariene legpuzzel

Afgelopen week maakte ik weer een wandeling op het Katwijkse strand, altijd een wakend oog op de grond gericht, op zoek naar bot- en potvondsten.
De boeken ‘Strandvondsten’ en ‘Strandevolutie’ van Jos van den Broek hebben mij al heel wat mooie diepzeeschatten opgeleverd. Dat komt door de prachtige foto’s en de evenzo beeldende tekst. Jos van den Broek beschrijft zijn vondsten als ware het echte schatten. Zo toont hij in zijn boek ‘Strandvondsten’ ook een paar afbeeldingen van versteende bruinvisoortjes. Die hebben mij altijd gefascineerd en bij elke strandtocht heb ik wel geprobeerd ook zo’n bejaard oortje te vinden.  
Jaren van oorloze vondsten gingen voorbij totdat ik vorige week op
een bijna ‘leeg’ strand het bewuste botje dacht aan te treffen.
Enigszins verhoogd door ‘strandjutterskoorts’ toog ik naar huis. Het oor ging op de foto en meteen per digitale post naar de kennis met veel kennis en naar Jos van den Broek. Ik kon niet wachten op het resultaat. Dat kwam nog diezelfde middag in mijn virtuele postbakje binnen. Het bleek geen gehoorbotje van een fossiele dolfijnachtige te zijn, maar een onderdeel van de schedel van een beenvis.

Beenvis?

Tekening 1
Even surfen op het net leverde op dat de beenvis zijn naam dankt aan zijn benig skelet. 
Schedels van beenvissen zitten overigens buitengewoon ingewikkeld in elkaar, zo vernam ik. Om deze bewering kracht bij te zetten, had ik ook twee tekeningen van de schedels erbij gekregen. Ik was zwaar onder de indruk van de twee blauwdrukken van het complexe hoofdje. 
De beenvis mag met recht bijzonder worden genoemd, ten eerste omdat-ie niet van gisteren is. Beenvissen ontwikkelden zich namelijk al in het geologische tijdperk Siluur (440 tot 416 miljoen jaar geleden)! In hun kopjes zit een zogenoemd kieuwdeksel dat wordt ondersteund door een aantal andere botjes. ‘Mijn’ botje is één van die andere botjes. 
Tekening 2
Schedels van beenvissen blijken ware puzzelstukjes te zijn. De tekeningen deden mij meteen denken aan een legpuzzel van Jumbo. Die van tekening 2 zou dan uit 75 (!) stukjes moeten bestaan. Een haast onmogelijke opgave om die goed in elkaar te zetten.
Gelukkig blijken de beenvissen zelf prima in staat te zijn om hun puzzeltje goed in elkaar te houden.
Het bewijs hiervan is hun overlevingskunst gedurende miljoenen jaren.

 

 

zondag 20 februari 2011

Zwaar walvisgeschut

Op één van mijn wekelijkse strandwandelingen stuitte ik op een bot, dat wel het zwaarst en grootst in mijn bescheiden collectie mag worden genoemd. Zwaar in de zin van: 3 kilo! Groot in de zin van: 50 cm lang en een diameter van bijna 30 cm. Dit moest de ultieme vondst zijn, een mammoetbot.

Opgetogen ging ik met het bot huiswaarts. Daar had ik nog een hele sjouw aan, want er zat nog een partij zeewater in het bot. Als Grietje van Hans liet ik een heel spoor water na toen ik met het bot het strand afliep. 
Eenmaal thuis gekomen, moest de diepzeeschat meteen op de foto. Ook dát ging niet volgens de standaardweg, want het bot was enorm. Uiteindelijk wist ik het in een soort drieluik volledig op de foto te zetten. De foto's gingen op mail naar een goede kennis met veel kennis. Die hielp mij snel uit de 'mammoet'droom. Helaas, levertraanpindakaas, het bot was niet van een mammoet, maar het was een deel van de onderkaak van een walvis. De teleurstelling was al weer snel weg, want een bot van een walvis is ook al heel bijzonder.
Zoals dat met al mijn vondsten gaat, wilde ik méér van deze Moby Dick weten. En er is meer, gelijk de grootte van een walvis zelfs. Er is heel wat te lezen over de grootte en de zwaarte van walvissen en hoeveel soorten er zijn. Maar wat mij het meest verbaasde, is dat men de walvisbotten vroeger gebruikten als wegafscheiding! Dat is hieronder te zien op een foto die op Ameland is genomen.


Er is nog méér verwonderlijks te melden over de botten van dit enorme dier. Dat getuigen oude grafzerken op het eiland Vlieland.
Vlieland was een armer eiland dan de andere waddeneilanden. Op Vlieland werden de walviskaken ook wel gebruikt als grafmonument. Dat was goedkoper dan een grafsteen.
In de Nicolaaskerk op Vlieland trof men grafmonumenten uit de 18e eeuw aan, gemaakt van walviskaken. Om ze te beschermen tegen verder verval zijn ze geprepareerd en in de kerk geplaatst.


Het zijn de historische feiten en vroegere gebruiken die de walvis, ook na zijn dood, nog zo speciaal maken. Dat ontdekte ook Nicholas Redman. Hij deed onderzoek naar walvisbotten en hun gebruik en legde het vast in zijn prachtige boek 'Whales' Bones of The Nederlands & Belgium'. Beslist het lezen waard! Klik op de link Whalebones worldwide voor meer informatie over het boek..

Vergane vergietglorie


Dit oor komt van een zogenaamde vergiettest. Dat heeft niets met een proef of een test te maken. Test is een ouderwetse benaming voor schaal of kom, meestal gemaakt van aardewerk.
Bekend zijn onder andere bier- bloem- fruit- melk- room- vergiet- was- en vuurtesten. 
De vergiettest was van groen aardewerk en werd gebruikt om groenten of schoongemaakte vis uit te laten lekken. Dit fragment is afkomstig van een vergiettest uit eind 1800, begin 1900.


Zo zagen de vergiettesten er in zijn geheel uit
Witbakkend aardewerk
Aardewerk voor huishoudelijk gebruik wordt vanouds voorzien van een doorzichtig loodglazuur. Witbakkend aardewerk is altijd geheel of gedeeltelijk met een loodglazuur bedekt. Het materiaal wordt gebakken bij circa 1000-1100˚C. Als er niets aan dit glazuur is toegevoegd, dan krijgt het aardewerk bij het bakken een gele kleur. Wordt er koper aan toegevoegd, dan komt het als een groen product uit de oven. 
Dit fragment stak uit het Katwijkse strandzand, helaas was er nog maar een oor van het oorspronkelijke vergiettest over. Maar toch genoeg om te weten te komen waar het aan vast heeft gezeten.


donderdag 10 februari 2011

Appartement aan zee

De wulken op de onderstaande foto zijn geen fossiele exemplaren, maar zouden dat wel kunnen zijn. De wulken bewoonden de zee namelijk al 2,5 tot 5 miljoen jaar geleden. Het is één van de grootste huisjesslaksoorten uit de Noordzee. Maar als de getoonde wulken zijn niet fossiel zijn, waarom moet mam ze dan toch tonen? Omdat wulken zo’n bijzondere functie hebben. Lege wulken zijn namelijk de appartementen van de heremietkreeften.
Waar de heremiet gaat, daar sleept hij ook zijn wulkenhuisje mee naartoe. Je kunt aan de grijze slijtplek op deze wulken zien dat-ie als huis is gerecycled.


Maar waarom zou een heremietkreeft zich in zo’n schelp persen? Het antwoord ligt in het achterlichaam van het beest. Dat is niet gepantserd, maar erg week.
In de wereld van eten of gegeten worden kan een dier met zo’n zacht kontje niet lang overleven. Er moest dus een vervangend pantser worden gezocht. Een leeg slakkenhuis bleek de oplossing. Het achterlijf paste zich prima aan door zich gekromd te ontwikkelen met aan het einde een soort grijphaak, zodat het uitstekend in het slakkenhuis past.
Wulk, begroeid met ruwe zeerasp
Bij gevaar trekt de heremietkreeft zich terug in het slakkenhuis. Hij trekt zich zo diep terug dat er niets meer van hem zichtbaar is, of alleen zijn scharen, waarmee hij de schelp afsluit. Deur dicht. Slot erop.
Maar kleine heremietkreeftjes worden groot en ze moeten dus regelmatig verhuizen naar een groter (slakkenhuis) omdat de schelp niet meegroeit. Peuter heremietjes wonen in alikruiken of tepelhorens, de grotere wonen in de schelp van een wulk. Heremietkreeften kunnen niet veel groter worden dan de wulk omdat het de grootste huisjesslak is die bij ons voorkomt.

Door de bodemvisserij en door giftige stoffen, die men gebruikt om de romp van schepen vrij te houden van aangroei, gaat het niet zo goed met de wulk en is er een zekere schaarste op de huizenmarkt.
Bij de keuze van een huis zijn heremietkreeften daarom niet erg kieskeurig, maar een mogelijk passend huis wordt wel goed geinspecteerd. De nieuwe woonstek wordt eerst goed bekeken waarbij de heremietkreeft de schelp heen en weer schuift met zijn scharen. Hmmmm. De opening van de nieuwe schelp wordt betast en met de scharen gecontroleerd. Na een positieve controle duwt de heremietkreeft zijn achterlijf in de nieuwe woonstee. Hij neemt ‘m. Eenmaal passend in de schelp volgt er nog een laatste controle: is de schelp niet te zwaar om die met vier looppoten te dragen?
Als ook die test met succes is beproefd, dan kan hij op pad met zijn schelpencaravan. De heremietkreeft is overigens een kampioen in snelle verhuizing. Dat moet ook wel, want ze zijn bijzonder kwetsbaar zonder schelp. Verhuizen moet dan ook in een razend tempo gebeuren.
Samenwonend duo
Zo profiteert de heremietkreeft van de wulk. Soms komt daar nog een derde partij bij. Dan gaat de heremiet samenwonen met de ruwe zeerasp, een poliepensoort. De ruwe zeerasp bekleedt de wulk dan aan de buitenkant met een fraai bruin behangetje. Hieruit komen stoffen waar eventuele vijanden van de heremietkreeft niet gek op zijn. De ruwe zeerasp voedt zich met restjes die de heremietkreeft achterlaat.
Oftewel: de één zijn dood is de ander en weer die ander zijn brood.

zaterdag 5 februari 2011

Ammoniet geeft gas

De meest bekende fossielen zijn waarschijnlijk de ammonieten. Een ammoniet is een pijlinktvis met een uitwendige schelp. Een pijlinktvis met een buitenhuis als het ware.
De foto hieronder toont 3 ammonieten, twee ervan komen uit Frankrijk.

Zoals alles, is ook de naam ‘ammoniet’ ergens van afgeleid en wel van de Egyptische god Amon, een man die werd afgebeeld met een hoofd als een ram. Ammonieten lijken op de opgekrulde ramshorens waarmee Amon werd voorgesteld.
Een ammoniet was dus een pijlinktvis, zo genoemd omdat zijn lijf de vorm had van een pijl. Hij woonde in een schelp. Deze schelp was opgebouwd uit verschillende kamers. Telkens als het dier te groot werd voor zijn kamer, moest er worden uitgebouwd en kwam er een nieuwe, grotere kamer.
De kamers waren gevuld met gas, dat de ammonieten zelf aanmaakten. Door te spelen met de hoeveelheid gas konden ze zich voortbewegen. Beetje gas eruit en de ammoniet ging omlaag, beetje gas erbij en de ammoniet ging omhoog. Wat vernuftig, je eigen brandstof aan boord.
Maar de ammoniet had nog meer truukjes. Als er gevaar dreigde, dan kon hij zich supersnel uit de voeten maken. Dat deed het dier door met zijn mond een krachtige waterstraal uit te stoten. Hiermee schoot-ie als een jetski weg.

In het Paleoceen, 60 miljoen jaar geleden, stierven de ammonieten uit, samen met de dinosaurussen. Tijdens de vijfde massa-extinctie verdwenen ze als levende organismen en nu komen we hun schelpenhuizen alleen nog als fossielen tegen. Ze zijn er in verschillende maten, de grootste heeft de afmeting van een tractorband!

Maar helemaal verdwijnen deden ze toch niet. De Nautilusschelp, een tropische inktvissachtige die leeft in het westen van de stille oceaan, is een waardige opvolger van de ammoniet. De Nautilus doet aan dezelfde kamerbouw als de ammoniet. Steeds een stukje uitbouwen. Wel 95 armen heeft dit wonder om eten naar zich toe te halen. Het moet een prachtig gezicht zijn om zo’n wezen te zien lunchen.

donderdag 3 februari 2011

Met de Middeleeuwse paplepel ingegoten

De eetgewoonten in de Middeleeuwen zorgden voor een heel ander servies dan we nu kennen. In de 17e eeuw aten ze gewoonlijk met de vingers. Lepels waren er wel, maar die gebruikten ze alleen voor soep en pap. Vorken waren er helemaal niet, die kwamen pas omstreeks 1700 in gebruik, maar ook daarna bleven ze een luxe. Met de lepel waarmee je at, schepte je ook steeds op uit de schalen. Wie erg netjes was, veegde zijn lepel eerst af aan het tafellaken (als dat er was). Daaraan mocht je ook je vuile handen afvegen.

Het gangbare menu voor de 'gewone man' bestond uit pap van bonen en knollen met wat kaas en roggebrood. Met de hygiëne namen ze het niet zo nauw, afvegen aan een lap was schoon genoeg, zo blijkt uit het volgende Middeleeuwse citaat:

Wat belet de handen die behoorlijk gereinigt zyn, zo zuiver te wezen als een geschuurde of wel gewassen vork".

De pap of andere brij-achtige maaltijden werden gegeten uit een zogenaamde oor- of papkom. Dit is een rood aardewerk schaaltje met van binnen een gele glazuurlaag. Ik vond een fragment van zo’n kom.

De gele versiering op de buitenkant is er heel vernuftig op aan gebracht. Niet met penselen. Een arme sloeber had al nauwelijks te eten, dus penselen waren helemaal onbereikbaar. Daar gebruikte men koeienhoorns uit het slachtafval voor. Dat was er genoeg. De Voedsel- en Warenautoriteit was toen nog ver weg. Dat blijkt wel uit de manier waarop ze vroeger omgingen met het slachtafval. 'Wammescrobsteren', of 'penswijven' waren dubieuze titels van vrouwen die in de middeleeuwen de kadavers van de dode kalveren uitkookten om ze te kunnen gebruiken als varkensvoer. 'Wamme' was het slachtafval en men gooide dit op straat, want de varkens liepen gewoon door de stad. De ‘penselen’ oftewel, koeienhoorns lagen dus voor het oprapen.
Om er een versiering mee aan te kunnen brengen, zaagde men het puntje van de hoorn af. Dit werd gevuld met gele slib en zo kon er mee ‘getekend’ worden. Een beetje het slagroomspuitzakidee.

Sterk waren de aardewerk kommen ook. Zelfs de schurende werking van het strandzand hebben ze doorstaan en zo kon ik op een mooie dag dit fragment uit het strandzand pulleken.

maandag 31 januari 2011

In Jacoba's kannen en kruiken

Al een tijd geleden schonken familieleden mij een enorme doos met potscherven. Ik toog er mee naar het Museum van Oudheden (MvO) in Leiden. De conservator daar liet alle fragmenten door haar handen gaan. In een tempo waarop een veilingmeester jaloers zou zijn, beschreef zij het ene na het andere fragment.
Onder de potstukken bevond zich een fragment van een Jacobakannetje. Het is waarschijnlijk afkomstig uit de omgeving waar de oude abdij van Leeuwenhorst heeft gestaan.

Jacobakannetje

Een Jacobakan is een drinkkan uit de middeleeuwen. Rond 1350 werden ze massaal in Siegburg gemaakt. De kan is gemaakt van Rijnlands steengoed. Dit steengoed bestaat uit kleisoorten die een temperatuur tot 1350 graden kunnen doorstaan! Net zoals de urinekruikenklei, was ook de klei voor het Rijnlands steengoed niet in Nederland te vinden. Die vond men in de omgeving van het Duitse Siegburg. Maar van waar de naam Jacobakannetje of kruikje?

Die heeft alles te maken met het stulpje dat Jacoba van Beieren tot aan haar dood bewoonde: Het slot Teylingen. In de slotgracht vond men grote hoeveelheden van dezelfde soort kannetjes en sindsdien hebben ze de naam 'Jacobakruik' gekregen. Maar waarom lag die slotgracht dan vol met kruikjes? Daar bestaan verschillende mythes over. Eentje is dat de nog jeugdige Jacoba, door haar neef Philips de Goede van haar bezittingen beroofd, stevig aan de drank was geraakt.
Als ze haar wijnkannetje leeg gedronken had dan gooide ze dat achter zich over haar hoofd in de gracht. Er bestaat zelfschs een Oudt Hollandsch gedigt:

"Dit 's Vrouw Jacoba's kannetje, gelooft,
Die hier maar eens uyt dronck,
Smeet het dan over 't hooft,
In de vijver dat het sonck"

Een andere mythe is dat ze uit verveling kannetjes is gaan maken en die uit dezelfde verveling over haar schouder de slotgracht in wierp. De Jacobakannetjes waren niet naar ieders smaak, daar viel vroeger ook al niet over te twisten:

'De menigte van zoogenaamde 'Jacobakannetjes' in de grachten van het kasteel gevonden, gaf aanleiding tot de dichterlijke overlevering, die verhaalde van de treurende vorstinne, vruchteloos beproevend haar bitter leed te vergeten en den eindeloos langen dag te verkorten door het vormen van die aarden kruikjes, en tot op dezen tijd is haar naam aan sommige welbekende gewrochten der pottebakkerskunst verbonden.'

Voor mij zit de schoonheid van het kannetje ook meer in de onderkant ervan. In de golvende structuur zijn namelijk de duimafdrukken te zien, die er 700 jaar geleden (door Jacoba?) in zijn gemaakt. Je kunt er zo je duim nog inleggen en het verleden even aanraken.

zondag 30 januari 2011

In de pot en uit het raam

Je moet je heden ten dage toch niet voorstellen dat dat gebeurt, urine uit het raam smijten. Maar vroeger gebeurde dat wél. 'Vroeger' wil zeggen, in de periode van 1300 tot 1700. Mooie toiletten hadden ze toen niet en afvoerkanalen al helemaal niet. Hoe ging dat dan toen als je een plas moest doen? Nou, je plaste in een zogenaamde 'piskruik', ook wel 'urinaal' genoemd.

Fragment buitenzijde


Fragment binnenzijde met extra glazuurlaag

De afbeeldingen hierboven laten een scherfje van zo'n piskruik zien. Er zat een dubbelgeglazuurde laag op het kruikje, aan de binnenkant wel te verstaan. Dat was om de kruik te beschermen tegen de urinezuren en goed schoon te kunnen houden. Maar wat deed men dan vroeger met een volle urinekruik?
Ze gooiden hem leeg uit het raam! Gelukkig riepen ze er wel eerst “Gardy loo!” bij, zodat je nog opzij kon springen. Dat Gardy loo is waarschijnlijk een Engelse verbastering van de Franse term 'Gardez L’eau', wat zoveel betekent als “Pas op voor het water!”.
Monniken deden iets nuttigs met de urine. De volle urinalen werden in tonnen en vaten gegoten. De vaten met urine werden verkocht aan kleermakers en leerlooiers, die de ammoniakoplossingen gebruikten om kwaliteitsproducten te fabriceren. Leren vezels voor de stoffen werden zachter gemaakt met behulp van ammoniakoplossingen. Ook werden de oplossingen gebruikt voor chemische reacties met kruiden en mineralen waardoor er duurzame verfstoffen ontstonden.

Fijne gedachte dat men er tegenwoordig andere middelen voor gebruikt. Ik vond dit scherfje op het strand, gelukkig door de zee al goed schoongespoeld.