zondag 20 februari 2011

Zwaar walvisgeschut

Op één van mijn wekelijkse strandwandelingen stuitte ik op een bot, dat wel het zwaarst en grootst in mijn bescheiden collectie mag worden genoemd. Zwaar in de zin van: 3 kilo! Groot in de zin van: 50 cm lang en een diameter van bijna 30 cm. Dit moest de ultieme vondst zijn, een mammoetbot.

Opgetogen ging ik met het bot huiswaarts. Daar had ik nog een hele sjouw aan, want er zat nog een partij zeewater in het bot. Als Grietje van Hans liet ik een heel spoor water na toen ik met het bot het strand afliep. 
Eenmaal thuis gekomen, moest de diepzeeschat meteen op de foto. Ook dát ging niet volgens de standaardweg, want het bot was enorm. Uiteindelijk wist ik het in een soort drieluik volledig op de foto te zetten. De foto's gingen op mail naar een goede kennis met veel kennis. Die hielp mij snel uit de 'mammoet'droom. Helaas, levertraanpindakaas, het bot was niet van een mammoet, maar het was een deel van de onderkaak van een walvis. De teleurstelling was al weer snel weg, want een bot van een walvis is ook al heel bijzonder.
Zoals dat met al mijn vondsten gaat, wilde ik méér van deze Moby Dick weten. En er is meer, gelijk de grootte van een walvis zelfs. Er is heel wat te lezen over de grootte en de zwaarte van walvissen en hoeveel soorten er zijn. Maar wat mij het meest verbaasde, is dat men de walvisbotten vroeger gebruikten als wegafscheiding! Dat is hieronder te zien op een foto die op Ameland is genomen.


Er is nog méér verwonderlijks te melden over de botten van dit enorme dier. Dat getuigen oude grafzerken op het eiland Vlieland.
Vlieland was een armer eiland dan de andere waddeneilanden. Op Vlieland werden de walviskaken ook wel gebruikt als grafmonument. Dat was goedkoper dan een grafsteen.
In de Nicolaaskerk op Vlieland trof men grafmonumenten uit de 18e eeuw aan, gemaakt van walviskaken. Om ze te beschermen tegen verder verval zijn ze geprepareerd en in de kerk geplaatst.


Het zijn de historische feiten en vroegere gebruiken die de walvis, ook na zijn dood, nog zo speciaal maken. Dat ontdekte ook Nicholas Redman. Hij deed onderzoek naar walvisbotten en hun gebruik en legde het vast in zijn prachtige boek 'Whales' Bones of The Nederlands & Belgium'. Beslist het lezen waard! Klik op de link Whalebones worldwide voor meer informatie over het boek..

Vergane vergietglorie


Dit oor komt van een zogenaamde vergiettest. Dat heeft niets met een proef of een test te maken. Test is een ouderwetse benaming voor schaal of kom, meestal gemaakt van aardewerk.
Bekend zijn onder andere bier- bloem- fruit- melk- room- vergiet- was- en vuurtesten. 
De vergiettest was van groen aardewerk en werd gebruikt om groenten of schoongemaakte vis uit te laten lekken. Dit fragment is afkomstig van een vergiettest uit eind 1800, begin 1900.


Zo zagen de vergiettesten er in zijn geheel uit
Witbakkend aardewerk
Aardewerk voor huishoudelijk gebruik wordt vanouds voorzien van een doorzichtig loodglazuur. Witbakkend aardewerk is altijd geheel of gedeeltelijk met een loodglazuur bedekt. Het materiaal wordt gebakken bij circa 1000-1100˚C. Als er niets aan dit glazuur is toegevoegd, dan krijgt het aardewerk bij het bakken een gele kleur. Wordt er koper aan toegevoegd, dan komt het als een groen product uit de oven. 
Dit fragment stak uit het Katwijkse strandzand, helaas was er nog maar een oor van het oorspronkelijke vergiettest over. Maar toch genoeg om te weten te komen waar het aan vast heeft gezeten.


donderdag 10 februari 2011

Appartement aan zee

De wulken op de onderstaande foto zijn geen fossiele exemplaren, maar zouden dat wel kunnen zijn. De wulken bewoonden de zee namelijk al 2,5 tot 5 miljoen jaar geleden. Het is één van de grootste huisjesslaksoorten uit de Noordzee. Maar als de getoonde wulken zijn niet fossiel zijn, waarom moet mam ze dan toch tonen? Omdat wulken zo’n bijzondere functie hebben. Lege wulken zijn namelijk de appartementen van de heremietkreeften.
Waar de heremiet gaat, daar sleept hij ook zijn wulkenhuisje mee naartoe. Je kunt aan de grijze slijtplek op deze wulken zien dat-ie als huis is gerecycled.


Maar waarom zou een heremietkreeft zich in zo’n schelp persen? Het antwoord ligt in het achterlichaam van het beest. Dat is niet gepantserd, maar erg week.
In de wereld van eten of gegeten worden kan een dier met zo’n zacht kontje niet lang overleven. Er moest dus een vervangend pantser worden gezocht. Een leeg slakkenhuis bleek de oplossing. Het achterlijf paste zich prima aan door zich gekromd te ontwikkelen met aan het einde een soort grijphaak, zodat het uitstekend in het slakkenhuis past.
Wulk, begroeid met ruwe zeerasp
Bij gevaar trekt de heremietkreeft zich terug in het slakkenhuis. Hij trekt zich zo diep terug dat er niets meer van hem zichtbaar is, of alleen zijn scharen, waarmee hij de schelp afsluit. Deur dicht. Slot erop.
Maar kleine heremietkreeftjes worden groot en ze moeten dus regelmatig verhuizen naar een groter (slakkenhuis) omdat de schelp niet meegroeit. Peuter heremietjes wonen in alikruiken of tepelhorens, de grotere wonen in de schelp van een wulk. Heremietkreeften kunnen niet veel groter worden dan de wulk omdat het de grootste huisjesslak is die bij ons voorkomt.

Door de bodemvisserij en door giftige stoffen, die men gebruikt om de romp van schepen vrij te houden van aangroei, gaat het niet zo goed met de wulk en is er een zekere schaarste op de huizenmarkt.
Bij de keuze van een huis zijn heremietkreeften daarom niet erg kieskeurig, maar een mogelijk passend huis wordt wel goed geinspecteerd. De nieuwe woonstek wordt eerst goed bekeken waarbij de heremietkreeft de schelp heen en weer schuift met zijn scharen. Hmmmm. De opening van de nieuwe schelp wordt betast en met de scharen gecontroleerd. Na een positieve controle duwt de heremietkreeft zijn achterlijf in de nieuwe woonstee. Hij neemt ‘m. Eenmaal passend in de schelp volgt er nog een laatste controle: is de schelp niet te zwaar om die met vier looppoten te dragen?
Als ook die test met succes is beproefd, dan kan hij op pad met zijn schelpencaravan. De heremietkreeft is overigens een kampioen in snelle verhuizing. Dat moet ook wel, want ze zijn bijzonder kwetsbaar zonder schelp. Verhuizen moet dan ook in een razend tempo gebeuren.
Samenwonend duo
Zo profiteert de heremietkreeft van de wulk. Soms komt daar nog een derde partij bij. Dan gaat de heremiet samenwonen met de ruwe zeerasp, een poliepensoort. De ruwe zeerasp bekleedt de wulk dan aan de buitenkant met een fraai bruin behangetje. Hieruit komen stoffen waar eventuele vijanden van de heremietkreeft niet gek op zijn. De ruwe zeerasp voedt zich met restjes die de heremietkreeft achterlaat.
Oftewel: de één zijn dood is de ander en weer die ander zijn brood.

zaterdag 5 februari 2011

Ammoniet geeft gas

De meest bekende fossielen zijn waarschijnlijk de ammonieten. Een ammoniet is een pijlinktvis met een uitwendige schelp. Een pijlinktvis met een buitenhuis als het ware.
De foto hieronder toont 3 ammonieten, twee ervan komen uit Frankrijk.

Zoals alles, is ook de naam ‘ammoniet’ ergens van afgeleid en wel van de Egyptische god Amon, een man die werd afgebeeld met een hoofd als een ram. Ammonieten lijken op de opgekrulde ramshorens waarmee Amon werd voorgesteld.
Een ammoniet was dus een pijlinktvis, zo genoemd omdat zijn lijf de vorm had van een pijl. Hij woonde in een schelp. Deze schelp was opgebouwd uit verschillende kamers. Telkens als het dier te groot werd voor zijn kamer, moest er worden uitgebouwd en kwam er een nieuwe, grotere kamer.
De kamers waren gevuld met gas, dat de ammonieten zelf aanmaakten. Door te spelen met de hoeveelheid gas konden ze zich voortbewegen. Beetje gas eruit en de ammoniet ging omlaag, beetje gas erbij en de ammoniet ging omhoog. Wat vernuftig, je eigen brandstof aan boord.
Maar de ammoniet had nog meer truukjes. Als er gevaar dreigde, dan kon hij zich supersnel uit de voeten maken. Dat deed het dier door met zijn mond een krachtige waterstraal uit te stoten. Hiermee schoot-ie als een jetski weg.

In het Paleoceen, 60 miljoen jaar geleden, stierven de ammonieten uit, samen met de dinosaurussen. Tijdens de vijfde massa-extinctie verdwenen ze als levende organismen en nu komen we hun schelpenhuizen alleen nog als fossielen tegen. Ze zijn er in verschillende maten, de grootste heeft de afmeting van een tractorband!

Maar helemaal verdwijnen deden ze toch niet. De Nautilusschelp, een tropische inktvissachtige die leeft in het westen van de stille oceaan, is een waardige opvolger van de ammoniet. De Nautilus doet aan dezelfde kamerbouw als de ammoniet. Steeds een stukje uitbouwen. Wel 95 armen heeft dit wonder om eten naar zich toe te halen. Het moet een prachtig gezicht zijn om zo’n wezen te zien lunchen.

donderdag 3 februari 2011

Met de Middeleeuwse paplepel ingegoten

De eetgewoonten in de Middeleeuwen zorgden voor een heel ander servies dan we nu kennen. In de 17e eeuw aten ze gewoonlijk met de vingers. Lepels waren er wel, maar die gebruikten ze alleen voor soep en pap. Vorken waren er helemaal niet, die kwamen pas omstreeks 1700 in gebruik, maar ook daarna bleven ze een luxe. Met de lepel waarmee je at, schepte je ook steeds op uit de schalen. Wie erg netjes was, veegde zijn lepel eerst af aan het tafellaken (als dat er was). Daaraan mocht je ook je vuile handen afvegen.

Het gangbare menu voor de 'gewone man' bestond uit pap van bonen en knollen met wat kaas en roggebrood. Met de hygiëne namen ze het niet zo nauw, afvegen aan een lap was schoon genoeg, zo blijkt uit het volgende Middeleeuwse citaat:

Wat belet de handen die behoorlijk gereinigt zyn, zo zuiver te wezen als een geschuurde of wel gewassen vork".

De pap of andere brij-achtige maaltijden werden gegeten uit een zogenaamde oor- of papkom. Dit is een rood aardewerk schaaltje met van binnen een gele glazuurlaag. Ik vond een fragment van zo’n kom.

De gele versiering op de buitenkant is er heel vernuftig op aan gebracht. Niet met penselen. Een arme sloeber had al nauwelijks te eten, dus penselen waren helemaal onbereikbaar. Daar gebruikte men koeienhoorns uit het slachtafval voor. Dat was er genoeg. De Voedsel- en Warenautoriteit was toen nog ver weg. Dat blijkt wel uit de manier waarop ze vroeger omgingen met het slachtafval. 'Wammescrobsteren', of 'penswijven' waren dubieuze titels van vrouwen die in de middeleeuwen de kadavers van de dode kalveren uitkookten om ze te kunnen gebruiken als varkensvoer. 'Wamme' was het slachtafval en men gooide dit op straat, want de varkens liepen gewoon door de stad. De ‘penselen’ oftewel, koeienhoorns lagen dus voor het oprapen.
Om er een versiering mee aan te kunnen brengen, zaagde men het puntje van de hoorn af. Dit werd gevuld met gele slib en zo kon er mee ‘getekend’ worden. Een beetje het slagroomspuitzakidee.

Sterk waren de aardewerk kommen ook. Zelfs de schurende werking van het strandzand hebben ze doorstaan en zo kon ik op een mooie dag dit fragment uit het strandzand pulleken.